Hitler zegt dat het door de Joden komt dat er werkloosheid is.
Hij heeft een hekel aan Joden.
Zij krijgen de schuld van bijna alles wat niet goed gaat.
Daarom worden er allemaal regels tegen de Joden ingevoerd.
De Joden mogen steeds minder. Ze mogen niet meer met de tram.
Ze mogen niet meer in het park en ze mogen niet meer naar de bioscoop.
Ze mogen alleen nog maar naar winkels voor Joden.
Er komen ook aparte scholen voor Joodse kinderen.
In 1942 moeten alle Joden een ‘jodenster’ op hun kleren naaien.
Zo kan iedereen zien dat ze Joden zijn.
In hun persoonsbewijs komt een grote J te staan.
Joden krijgen uiteindelijk de oproep om zich te melden voor ‘werkkampen’.
Maar dat zijn niet echt ‘werkkampen’.
Hitler heeft met zijn mensen een gruwelijk plan verzonnen.
Hij wil alle Joden uitroeien. Ze worden in die kampen vermoord.
Hij bedenkt samen met anderen zelfs een manier om zo snel mogelijk zoveel mogelijk Joden te vermoorden.
Dat doen ze door heel veel mensen tegelijk in een gaskamer te zetten en ze te vergassen.
Binnen een paar gruwelijke minuten zijn ze dood.
Daarna worden ze verbrand in crematoria (grote ovens).
Sommige concentratiekampen zijn echt moordmachines.
Meer dan 6 miljoen Joden worden vermoord.
Als ze niet worden vermoord in een gaskamer, dan gaan ze dood omdat ze veel te weinig eten krijgen en te hard moeten werken.
Niet alleen Joden worden zo wreed behandeld.
Ook zigeuners, mensen met een handicap of bijvoorbeeld mensen die het niet met Hitler eens waren, worden naar die concentratiekampen gestuurd.
Er komen steeds meer geruchten over die concentratiekampen.
In 1943 schreef het Parool (een illegaal krantje) een bericht over de gaskamers.
De hoofdredacteur van het Parool kon eigenlijk zelf ook nauwelijks geloven wat hij hoorde over die gaskamers.
Zou het echt zo zijn? Het was te gruwelijk om te geloven.
Toch zette hij het bericht in de krant.
Na de oorlog werd het voor iedereen duidelijk dat die vreselijke geruchten echt waar waren.